1header_hansvervoort.jpg - Kees Wielemaker - Winter in Foudgum (1985)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Kees Wielemaker - Winter in Foudgum (1985)

(Recensie van Hans Vervoort in NRC-Handelsblad, 13-06-1986)

 

 

In deze recensie een bespreking van

  • Jan Brokken - De zee van vroeger (1986)
  • Kees Wielemaker: Winter in Foudgum (1985)

 

 

Roman van Jan Brokken en verhalen van Kees Wielemaker



De naam Jan Brokken wekt bij mij herinneringen aan voortreffelijke interviews met musici in HP, waarbij de nieuwsgierigheid het won van de idolaterie, en vraaggesprekken met schrijvers waarbij dat andersom lag. Een voorpublikatie van zijn roman-debuut De Provincie (1984) gaf me het gevoel dat ik die psychologische thriller maar beter niet kon lezen: nogal wat literaire verheviging in struikelzinnen waarachter je betere voorbeelden kon vermoeden. 

De Zee van Vroeger is zijn tweede boek en ik heb het zonder tegenzin uit kunnen lezen. Het is een bundel van afzonderlijke verhalen die toch een grote samenhang vertonen en gegroepeerd zijn rond de dood van Olga, de Russische moeder van de ik-persoon:  

"In september 1917 vluchtte ze samen met haar ouders, twee zusters en een Duitse gouvernante naar Berlijn. Ze was toen vier jaar. Een geblindeerd rijtuig, getrokken door twee paarden reed de familie naar het station. Olga Petrovna, mijn moeder, was de enige die praatte. Ze zat bij de gouvernante op schoot en praatte met haar pop. Mijn grootvader zei ' Soikojno'. Wees stil. Op het perron zei hij hetzelfde. Pas weken later, in Berlijn, mocht ze hardop praten. Maar toen hield ze haar mond. Na Berlijn is ze zevenendertig keer verhuisd. 'Vadertje Jevgenij', zei ze me eens, doelend op mijn grootvader, 'zocht naar iets dat onvindbaar was'. Hij vond zijn datsja nergens, noch de Petersburgse sneeuw die tegen het raam van zijn studeerkamer aan de Morsjkaja plakte. Hij overleed in 1933 in Zürich. Het sneeuwt daar geregeld, maar, geheel volgens de wetten van de Russische logica, had hij in de Zwitserse sneeuw nooit iets anders gezien dan een vaal soort poeder." 

Olga raakte in Zürich verliefd op een Hollandse student theologie die er met vakantie is, trouwt, en trekt met hem naar de tropen, waar hij in Makassar een standplaats krijgt. Het uitbreken van de oorlog slaat het gezin uit elkaar, Olga komt met de twee zoontjes die ze intussen heeft gekregen in een Japans interneringskamp terecht. Na de capitulatie vinden ze elkaar weer, maar het levenswerk van de dominee is vernietigd: "In Makassar was ik bezig aan mijn proefschrift over de Islam op Celebes. De Jappen hebben al mijn aantekeningen verbrand. Duizenden fiches ... het werk van jaren. Voor de oorlog dacht ik dat ik mijn leven op het een of andere instituut in Indië zou eindigen. Het werd de pastorie van Portland".  

Per Ms Indrapoera repatrieert het gezin in 1952, intussen was een derde zoon geboren, André of Andrej, de verteller van de verhalen in deze bundel. Portland, het dorp in de Hoekse Waard, was ook al het decor van de gebeurtenissen in Brokkens eersteling en het ligt voor de hand te veronderstellen dat er nogal wat (auto)biografie in deze verhalen verwerkt is. Dat is hier en daar merkbaar aan niet ter zake doende details in de verhalen, maar ook aan de terughoudendheid waarmee sommige personages beschreven worden (Andrejs broers die als schimmen op de achtergrond figureren). In Portland vindt Olga haar eindbestemming, ze is het eeuwig reizen en trekken moe en wil ergens thuis horen, ook al hoort ze nergens meer thuis en is ze zelfs haar moedertaal grotendeels kwijtgeraakt. In het dorp valt vader wat uit de toon als dominee, want hij leest teveel naar de smaak van de gelovigen. 

"Ze noemden hem een studeerkamerheld en met held bedoelden ze: held op sokken. En omdat hij te licht en te vooruitstrevend was, omdat hij op de kansel heidense dichters citeerde, omdat hij een preek begon met de vraag of een wereld zonder God geen veel betere wereld zou zijn, namen ze hem zijn drankzucht kwalijk. Mijn vader leed aan een kampsyndroom. Hij dronk inderdaad veel en slikte handenvol pillen. Vaak kon hij zichzelf niet in de hand houden. Hij snikte wanneer hij lachen moest, lachte wanneer ernst geboden was." 

Moeder Olga doet haar uiterste best om Hollandser te worden dan de Hollanders en probeert haar kinderen tot conformisten op te voeden: 'Word nou maar gewoon een Nederlander', smeekte ze. Gewoon, om dat woord ging het. Ik wilde niet gewoon worden. Mijn manier, vermoed ik, om haar te behagen." 

Ondanks haar poging is de vervreemding, het gevoel hier niet thuis te horen, toch onderdeel van het levensgevoel dat zij haar kinderen meegeeft. In de serre van de pastorie zat zij graag naar de tuin te staren 'die door zijn wanorde iets bij haar opriep'. In 1983 valt ze bij een hartaanval van de trap en overlijdt, met in haar hand een steen die één van haar zonen uit haar geboortestad Leningrad heeft meegenomen, een dramatisch detail dat - al zou het waar zijn - in een verhaal tè onwaarschijnlijk is. 

Het bovenstaande relaas reconstrueer ik uit de zeven verhalen, die qua onderwerp en personages op elkaar passen als de delen van een familieroman. Ze gaan successievelijk over de 'thuisvaart' met de Indrapoera, over het treurig moment na Olga's dood waarop de oude predikant uit zijn boekenschat de kleine hoeveelheid moet zoeken die hij mee kan nemen naar het bejaardenhuis. Over Olga die met haar zoon Andrej naar Wenen reist om een begrafenis bij te wonen en daar een oude kennis ontmoet ("Nooit had ik haar zo zenuwachtige gezien; nooit had ik een man van achter in de zestig zo zien stuntelen"). 

Over nicht Katja, die de 'meest Russische van allen' was, maar uiteindelijk toch geen recht bleek te hebben op de Russische ziel. Over Andrejs tocht naar zijn roots in Celebes waar hij de oude koloniaal Weismuller ontmoet, die nog dagelijks boet voor een slippertje dat hij kort voor de Japanse invasie beging en waarvoor zijn gesneuvelde vrouw geen vergeving meer kan schenken. Over de begrafenis van Olga, gecombineerd met het zoeken naar een grafplekje voor de poes van Andrej die gelijk met haar doodviel (ook al zo'n symbolische toevalligheid, waar je je als lezer tegen verzet, het is tè opgelegd). En uiteindelijk over de tocht die Andrej maakt door China en Rusland, na de dood van Olga, waarbij haar beeld hem blijft achtervolgen totdat ze in de buurt van Omsk haar eigen weg gaat: "Ze had een sjaal om haar hoofd geknoopt als de vrouwen van het land. Zich aan een struik vastgrijpend klauterde ze uit de greppel naast de spoorbaan. Glijdend ging ze het modderpad over, met de zwarte aktentas tegen haar borst gedrukt. Ik schreeuwde."  

 

Literator  

De verhalen zitten goed in elkaar, Brokken heeft iets te vertellen over mensen en gebeurtenissen en het centrale thema van de ontworteling is een rijke bron voor herinneringen en gedachten. Daarom is het extra jammer dat de literator in Jan Brokken zich er zo intensief mee bemoeid heeft. Gebeurtenissen en dialogen worden vaak nodeloos verhevigd, het lijkt wel alsof Brokken er van uit gaat dat de lezer tragiek pas oppikt als er in grote letters Tragiek op staat. Overvloedig wordt uitgelegd wat men denkt en voelt en hoe betekenisvol dat is, zelden wordt het aan het verhaal zelf overgelaten om dat over te brengen. 

Die tendens is zo sterk dat de centrale figuur Olga uiteindelijk vooral een constructie blijft, teveel geïnterpreteerd en te weinig zichzelf. Het is de kritiek die Brokken zelf verwoordt in zijn verhaal over de oud-koloniaal Weismuller als deze aan de ik-persoon verteld over zijn in de oorlog overleden vrouw: "Wel sprak hij in lyrische bewoordingen over de uitstapjes naar de bergen, maar ook over die tochten kon hij niet één feit noemen waardoor ik de indruk kreeg dat ze plotseling tegenover me zat." 

Ondanks de onmiskenbare kwaliteiten is dat een manco van een vrij groot deel van deze bundel, al zijn er figuren (het nichtje Katja, de alcoholistische vader) en momenten (de ontmoeting van Olga met haar oude vriend) die me bij zullen blijven.  

Het is te hopen dat Brokken in een volgend boek wat minder literaire zeggingskracht steekt, want niet alleen verzwakt dat zijn betoog, het heeft ook het bijverschijnsel dat het een aaneenrijging van literaire chliché's gaat lijken: er is tragiek in vele soorten, maar dramatiek heeft altijd dezelfde toon. En nu ik toch kritisch bezig ben, nog even zout op een klein slakje. Als de ik-persoon in Celebes logeert bij de oude koloniaal Weismuller valt de nacht en kijkt men naar het dorp Paré-Paré. "De enige geluiden die van beneden kwamen waren het geschreeuw van de kinderen, het regelmatige geklaag van de tjitjaks en het zingen van vrouwen onder het stampen van de rijst". Kinderen schreeuwen altijd, maar tjitjaks zijn notoir stille hagedisjes (tokehs roepen wèl) en het stampen van de padi tot beras doet men niet in het donker, men is daar wel onderontwikkeld maar niet achterlijk.

 

 

 

Kees Wielemaker - Winter in Foudgum  

 

Kees Wielemaker is met Jan Brokken enigszins te vergelijken omdat zijn verhalenbundel Winter in Foudgum eveneens een tweede poging is, omdat ook hij tot de wat oudere debutanten behoort en omdat hij net zoals Jan Brokken duidelijk literaire ambities heeft. Maar daarmee houdt het ook op. Terwijl Brokken heel duidelijke bedoelingen heeft met wat hij schrijft, maakt Wielemaker vooral een stuurloze indruk.  

Geboren in 1938 werkte hij enige jaren als beroepsofficier, studeerde economie in Rotterdam, reisde daarna een jaar door Afrika en vestigde zich vervolgens voor vier jaar in de Verenigde Staten. In 1981 keerde hij terug naar Nederland.' Intussen is hij alweer vertrokken. Zo'n levensloop belooft veel literair materiaal, maar Wielemaker heeft kennelijk grote moeite om daar vorm aan te geven. 

Acht jaar geleden debuteerde hij onder het agressieve pseudoniem Julien Pirana met het reisverhaal Voor de helft een schedel, dat weliswaar een aanmoedigingsprijs van de provincie Zeeland kreeg, maar waar recensenten uit die tijd niet veel raad mee wisten. Pirana bijt wel, maar naar alles en iedereen; Pirana reist wel, maar neemt niks op, hij is vooral met zichzelf bezig maar legt niets over zichzelf uit. Dat is de teneur van die recensies en het komt wonderwel overeen met wat ik vond van Winter in Foudgum: een samenraapsel van schrijfpogingen van iemand die erg bezig is met het leven van een bijzonder leven, daar ook literair iets mee wil doen, maar te lang tobt en aarzelt. 

Het titelverhaal van Foudgum is nog wel aardig, een Bint-achtig relaas van een Vlaamse boekhouder die leraar in een hollands dorp wordt en daar al snel kapot gaat aan het leerlingen-tuig. Alleen vergeet Wielemaker duidelijk te maken op welk moment en waarom de superieure afstandelijkheid van zijn held verandert in haat en mislukking en waarom de stevige en doogewinterde rector Sjaarloos na een uitvoerige introduktie spoorloos uit het verhaal verdwijnt. Er is geen midden in het verhaal, alleen een begin en een eind. 

De rest van het boek maakt de indruk van vulsel, niet slecht en niet goed, literaire probeersels die weinig indrukken achterlaten. Getob over het schrijven van een roman die niet lukt, reisbrieven aan een vriend waarin eigenlijk maar weinig interessants gemeld wordt (al schijnen de brieven van die vriend wel de moeite waard te zijn), naar bed met een Afrikaanse schone, een vondst van brieven van een Italiaanse oud-oom die aan een neef uitlegt hoe je de ideale minnaar kan worden voor rekening van de dames.

Stuk voor stuk best aardige onderwerpen, maar slap uitgewerkt in uiteenlopende schrijfstijlen, proza van iemand die nog op zoek is naar zijn eigen vorm. "De tijd gleed onder me weg als ijs bij het schaatsen. Eén roman moest ik toch minstens nalaten, zodat men ook van mij, na mijn 56ste, kon zeggen: nu is hij er niet meer, maar hij is er wel degelijk geweest."  Hij heeft nog 8 jaar te gaan, ik hoop dat het hem lukt.