1header_hansvervoort.jpg - Zoeklicht op het hiervoormaals

Welkom op de website van Hans Vervoort

Zoeklicht op het hiervoormaals


Een weliswaar minderend maar nog steeds fors aantal Nederlanders gelooft in het hiernamaals. Maar is er ook een hiervoormaals? Ruim 20% van de Nederlanders denkt van wel. Zij geloven in reïncarnatie, de terugkeer van de zielen van gestorvenen in een nieuw lichaam.
Zolang er geen wetenschappelijke basis is voor het één of het ander kan je deze twee aannames niet anders noemen dan 'geloof'.
De meeste aanhangers hebben daar vrede mee. Maar zowel het hiernamaals als het hiervoormaals kennen verdedigers die graag willen bewijzen dat ze gelijk hebben.
Toen eind 19e eeuw de Society for Psychical Research werd opgericht (de basis voor wat meestal parapsychologie wordt genoemd) was de aandacht vooral gericht op het verzamelen van bewijzen voor een leven ná de dood. In Nederland waren opvallend veel dominees daar mee bezig, vermoedelijk hopend dat zij hun wankelend geloof konden inruilen voor zekerheid. Zo werden bijvoorbeeld onderling afspraken gemaakt over tekenen die men elkaar na de dood zou geven. Tot op heden is het een dode niet gelukt die afspraken wetenschappelijk controleerbaar na te komen. Maar wie weet...
Net zo erg, misschien nog wel erger, is het gesteld met het de mogelijkheid van  reïncarnatie.
Daar wordt naar de mening van NRC-medewerker Michiel Hegener véél te weinig onderzoek naar verricht omdat de wetenschap dit geloof liever ridiculiseert dan serieus te kijken of er iets van waar kan zijn.
Geïnspireerd door enkele eigen ervaringen die hij niet kon verklaren begon hij zich te verdiepen in de vraag of er bewijzen waren voor reïncarnatie.
Hij las alles wat hij kon vinden over het onderwerp, interviewde zo'n 20 deskundigen en betrokkenen uit Duitsland, India, Nepal, Australië, Amerika en Nederland en besteedde er 4 jaar aan om op papier te zetten wat hij vond.
Het verscheen onder de titel 'Leven op herhaling – bewijzen voor reïncarnatie' in 2012 bij uitgeverij Ten Have en kreeg ondanks zijn goede reputatie als journalist geen aandacht in de landelijke pers en al evenmin van wetenschappers. Waarmee Hegener's boek al meteen zijn stelling bewees dat er een grote aversie is tegen het onderzoeken van de mogelijkheid van reïncarnatie.
Het goed geschreven en boeiende verslag van zijn zoektocht verdiende een beter lot.
Misschien had hij er verstandig aan gedaan niet al in het begin van het boek te laten doorschemeren dat hij door de resultaten van zijn onderzoek er van overtuigd was geraakt dat een 'overdracht van herinneringen' van een overledene naar een nieuw-geborene werkelijk zou kunnen bestaan.
Dat zet de lezer meteen op scherp want het cruciale punt in de discussie over een leven vóór de dood is de vraag wát nu precies 'bewustzijn' in houdt en of het kan  bestaan los van de hersenen waarin het woont. Is er geest zonder materie?
De bewijzen die Hegener er voor aanvoert en kritisch probeert te bekijken zijn groot in aantal, maar er zijn – zegt hij in zijn conclusies – uiteindelijk drie gevallen die hem het meest overtuigden.
* De traumatische ervaringen van een in WO2 neergehaalde Amerikaanse piloot die in februari 2000 weer opkwamen in een 2-jarig Amerikaans jongetje en opgetekend en geverifieerd werden door zijn vader.
* De onder hypnose vertelde en controleerbare herinneringen van de Australische Glen MacDonald aan haar leven als het Engelse meisje Mary Duncan dat twee eeuwen eerder leefde.
* En ten slotte de herinneringen en beelden die opkwamen bij de Amerikaanse politieman Robert Snow. Hij geloofde niet in reïncarnatie maar nadat hij een keer uitgedaagd was onder hypnose te gaan kreeg hij indrukken die bleken overeen te stemmen met het leven van de 19e eeuwse Amerikaanse schilder James Carroll Beckwith.
Deze en veel andere voorbeelden van de mogelijkheid van reïncarnatie worden door Hegener uitvoerig en helder beschreven en merendeels voorzien van kritisch commentaar.
Maar toch, maar toch, denk je dan als lezer, hij is overtuigd geraakt van de mogelijkheid van reïncarnatie. En dus eigenlijk niet meer objectief.
Hegener is zich duidelijk bewust van dat effect op zijn lezers en zijn pleidooi voor nu eens echt wetenschappelijk onderzoek naar reïncarnatie klinkt dan ook licht wanhopig.
Maar hij heeft gelijk, waarom gebeurt dat eigenlijk niet?
Het onderwerp is belangwekkend genoeg, want de meeste mensen zullen het niet zo'n plezierige gedachte vinden dat hun persoonlijke herinneringen en geheime gevoelens na hun dood in een ander mens kunnen belanden. Het voelt als op z'n minst een forse schending van je privacy.
En omdat het volgens de door Hegener verzamelde onderzoeken vooral jonge kinderen blijken te zijn die herinneringen aan een vorig leven hebben (bij het ouder worden verdwijnen deze) zal het ook voor ouders een schok zijn te merken dat hun kind de voortzetting is van een onbekende overledene. Die de arme kleuter ook nog opzadelt met vaak traumatische herinneringen!
Dat bedenkend zou het wenselijk zijn dat zeker ook in het wetenschappelijk onderzoek betrokken wordt hoe de mens kan voorkómen dat hij reïncarneert. Daar zal dan ongetwijfeld veel gebruik van gemaakt worden. Toekomstige generaties zullen er ongetwijfeld dankbaar voor zijn. Want heeft niet iedereen recht op zijn eigen leven?

(Dit artikel verscheen eerder in de opiniekrant Argus, 28 april 2020)