1header_hansvervoort.jpg - Harry

Welkom op de website van Hans Vervoort

Harry


Harry Lammertink (1932-1996), ofwel Yrrah, maakte voor het weekblad Vrij Nederland tekeningen die ik vaak niet begreep maar die – als ik ze wel begreep – grote diepten van cynisme, wanhoop en teleurstelling openden. Met zwarte humor neergezet in taferelen vol uitdrukkingloze mensen, die hij in enkele scherpe lijnen schetste. Ik weet niets van tekentechnieken maar nu ik er weer een aantal op internet heb opgezocht valt me op dat het bij Harry's tekeningen net lijkt alsof de tekenaar het tafereel vanaf de grond bekijkt. Dat geeft een groot ruimtelijk effect.
 Ik kende hem niet goed, maar we kwamen elkaar wel eens tegen, altijd in een café. Een aantal pilsjes naar binnen werken in gezelschap van Harry Lammertink was een genoegen, want al maakte hij sombere tekeningen, hij was aangenaam en vrolijk gezelschap.

Met Harry en collega-tekenaar Theun de Winter mocht ik lang, lang geleden Sonja Barend aan ideeën helpen voor haar volgende praatprogramma. Ze betaalde ons uit eigen zak elk 400 gulden voor enkele brainstorm-zittingen. Daar werd vooral veel gelachen, ook door Sonja. Maar behalve het idee van een 'hackler' (wiens handgeschreven valse opmerkingen onderin het scherm te zien zouden zijn tijdens de gesprekken die zij met haar gasten voerde) kwam er niets uit. Geen wonder, want wat wij wisten van televisie maken kon in de maag van een kanariepiet en achteraf begrijp ik dan ook niet dat juist wij driëen gevraagd werden. Misschien had iemand Sonja verteld dat ze out of the box moest kijken. En ja, daar zat Harry natuurlijk. Hij tekende eerst voor Het Parool, later – tot zijn dood – voor Vrij Nederland. Maar steeds minder, Yrrah had last van een tekenaarsblok, er kwam in zijn laatste jaren niets meer uit zijn vingers. Toen ik in 1988 uitgever van Vrij Nederland werd zag ik dat het blad hem keurig doorbetaalde en wetend hoe Harry leed onder zijn gebrek aan productie, leek me dat zeer gerechtvaardigd.


De mooiste herinnering die ik aan Harry heb dateert uit 1976, toen we samen in het Amsterdamse café De Engelbewaarder enige glazen bier naar binnen hadden gewerkt, Harry een stuk of wat meer dan ik. Toen hij besloot naar De Kring te gaan, zijn stamcafé, kon hij nauwelijks meer op zijn benen staan en ik nam op me hem bij die tocht te vergezellen teneinde ongelukken te voorkomen.. Een kilometertje of anderhalf was het van de Kloveniersburgwal naar het Leidsplein. Ik kon zien dat Harry er aan gewend was om enigszins wankel op pad te gaan. Voor alle zekerheid deed hij dat niet op het trottoir maar midden op de weg, zodat hij naar links en naar rechts kon uitwaaieren. Kwam een auto hem achterop, dan stopte hij, draaide zich om en gaf een stevige klap met de vlakke hand op de motorkap. Ik knikte de automobilist dan vriendelijk toe, trok Harry weg en tot mijn verbazing reden de auto's vervolgens rustig door. Niemand stapte uit om te kijken of hij een deuk had opgelopen. Het was in de jaren zeventig, de lontjes waren nog niet zo kort als nu. De Leidsestraat was al autovrij en dus een makkie.

En toen gebeurde het. In het zicht van het Leidseplein, begon Harry ineens te versnellen, als een paard dat de stal ruikt. In een rechte lijn galoppeerde hij voort, en sloeg linksaf, mij in verbijstering achterlatend. Ik wist dat De Kring een ingang bij het Leidseplein had, maar niet waar. Het was stil op het Plein en Harry was in geen velden of wegen te bekennen. Hij had zijn thuis gevonden.

(Dit artikel verscheen eerder in de opiniekrant Argus, 12 november 2019)