1header_hansvervoort.jpg - Over kunst en kunstsubsidies

Welkom op de website van Hans Vervoort

Over kunst en kunstsubsidies


Zelfs als je zorgvuldig alle radio en tv-programma's mijdt die aan kunst gewijd zijn is het niet te voorkomen dat je soms ineens hoort: 'Wat mij als kunstenaar opvalt in de wereld van nu, uh..' Een korte stilte en dan volgt de platitude van het jaar.
Er wordt toch altijd met enig respect op zo'n uitspraak gereageerd, want kunstenaars worden geacht betere inzichten in het reilen en zeilen van de mens te hebben dan anderen. Een vreemd misverstand want de biografieën van kunst-beoefenaren laten zien dat ze meestal niet veel van het bestaan terecht brengen. Ze weten dan ook niet meer dan anderen. Met wat geluk kunnen ze het wel beter dan anderen verwoorden of vertalen in beelden of klanken. Jammer dat ze zo vaak niet genoeg blijken te hebben aan de waardering voor dát talent. En zo nodig moeten laten weten wat hen als kunstenaar opvalt in de wereld van nu, uh..



Elke keer als ik iemand zichzelf 'kunstenaar' hoor noemen is mijn reactie: hoezo kunstenaar, dat maak ik wel uit! 
Helemaal fout. 
Kunstenaar is een onbeschermde titel, elke gek mag zich zo noemen en dat gebeurt dus ook. 
Daar is eigenlijk niets tegen, want het brengt het begrip terug tot wat het in essentie is: de aanduiding van een pretentie. Kunstenaar is iedereen die zichzelf zo noemt of door anderen zo genoemd wordt, zonder dat hij daar tegen protesteert. 
De onderliggende pretentie hoeft niet eens te zijn dat hij meent kunst te produceren, het is al voldoende als hij dènkt daartoe in staat te zijn, of als anderen dat denken. Onherroepelijk doemt nu het probleem op: wat is dan kunst? 
Is het in principe alles wat de kunstenaar maakt of meent te kunnen maken? 
Of is het een eigenschap van het product, dat eventueel zelfs in alle eeuwigheid onontdekt kan blijven? 
Of is het een kwalificatie die de consument - of een forum van kunstkenners - mag toekennen? 


 

Ontroering en stilering

Ooit deed Gerard Reve een poging om het begrip te omschrijven. Het kwam erop neer dat er een ontroering teweeg gebracht moet worden en wel via stilering. 
Hij gaf er ook een voorbeeld bij: een moeder die huilt om een gestorven kind brengt wel emotie bij anderen teweeg, maar stileert niet. Haar huilen is niet een welbewuste poging om anderen ook aan het huilen te brengen. 
Een actrice zou dat wel doen, en hetzelfde zou gelden voor een verhaal of tekening over dat onderwerp. En dát is kunst. 
Een heel duidelijke maar wel erg ruim vallende definitie van Reve. Smartlappen vallen er onder. Modekleding ook. Dat is nog best te verdedigen, kunt u zeggen.

Maar wat te denken van een groots opgezette militaire parade? Het is een welbewuste poging om ontzag in te boezemen. Is het kunst?
 Het uitschelden van passerende homo's dan? Een welbewuste poging om te kwetsen en vaak lukt dat ook.
Er is weinig verstand nodig om te bedenken dat een definitie van kunst ofwel zo ruim zal zijn dat vrijwel alle menselijke producten er op de een of andere manier onder kunnen vallen, of zo beperkt dat er moeiteloos allerlei uitzonderingen gevonden kunnen worden, die de definitie feitelijk onbruikbaar maken.
Het is dus een onoplosbaar probleem en dat is het soort problemen waaraan men eigenlijk geen tijd moet besteden.

Helaas kan niet iedereen zich die luxe permitteren en met name de overheid heeft het er moeilijk mee. 
In het kader van de verheffing van de mensheid wordt van overheden verwacht dat ze iets doen aan de bevordering van de kunsten. 
Omdat niemand goede normen voor de verdeling van kunstsubsidies kan formuleren zijn er maar een paar praktische mogelijkheden: ofwel je subsidieert alles (en omdat daar geen geld voor is verloot je het bedrag onder de aanvragers) of je subsidieert niets, of je voert een arbitrair beleid op basis van (altijd aanvechtbare) aanbevelingen. 


Ik ben voor de eerste mogelijkheid, het lijkt me mooi en eerlijk als iedereen die daartoe de lust bekruipt een aanvraag kan indienen om een toneelstuk te schrijven, een kasteel van lucifers te maken of met vrienden en kennissen een heuse opera op te voeren. 
Maar ik kan me voorstellen dat dat niet verkoopbaar is als cultuur-beleid en als men toch iets wil doen resteert alleen de derde mogelijkheid: een arbitrair beleid op basis van betwistbare aanbevelingen. 
Het dobbelsteen-toeval wordt dan vervangen door de willekeur van een advies-commissie die (ongetwijfeld) heel integer en na veel discussie een subjectieve keus maakt uit de aanvragers. 


Juist omdat hun keuze-criteria altijd aanvechtbaar zullen zijn is het in het algemeen belang om géén motivering te geven bij toe- of afwijzing van de subsidie en ook geen hoger beroep mogelijk te maken. De jury beslist, over de uitslag wordt niet gecorrespondeerd. 
Natuurlijk ontstaat er dan gekrakeel, maar dat is op te lossen: als je maar op gezette tijden commissie-leden vervangt door representanten van de ontevreden richtingen, dan bereik je de best denkbare combinatie van spreiding en continuïteit van het kunstbeleid. 


Maar gebeurt dat? Nee, natuurlijk niet. 
Ik denk dat subsidie-aanvragers dáár op moeten aandringen: het stelselmatig verversen van de leden van subsidie-commissies. En controle daarop. 
Het is de enige mogelijkheid om iedereen die zichzelf als 'kunstenaar' beschouwt een kans te geven om wat hij kunst noemt gesubsidieerd te krijgen.
En dan houden de steeds terugkerende discussies over verantwoord kunstbeleid eindelijk op. Alhoewel je dat bij kunstenaars natuurlijk nooit zeker weet...

 

(Dit artikel is verschenen in de opiniekrant Argus, 21 juli 2020)