1header_hansvervoort.jpg -  Een boekverfilming in de jaren ‘80

Welkom op de website van Hans Vervoort

Een boekverfilming in de jaren ‘80


Hét hangt al 37 jaar in mijn werkkamer, het affiche van de film Een zaak van leven of dood die gemaakt werd op basis van mijn debuutroman Zonder Dollen (Thomas Rap, 1974).
Ik was op sentimental journey in mijn Land van Herkomst toen het boek verscheen en bij terugkeer bleek het tot mijn verrassing niet onopgemerkt gebleven te zijn, hier en daar lag het zelfs in de boekhandel.
Een verrassing apart was een telefoontje uit de filmwereld. Rogier Proper wilde weten of Olga Madsen en hij een optie konden krijgen op de filmrechten van het boek. Zonder Dollen op het witte doek? Hoe krijg je al die binnengedachten en herinneringen en brieven in beeld, vroeg ik me af, maar het scheen vooral te gaan om de Algemene Thematiek van de Wraak en niet zozeer om het concrete verhaal van een marktonderzoeker die in het verre Budapest tijdens een congres een collega belaagt die zijn door fobieën geplaagde vrouw tot zelfmoord bracht.
Ik begreep ook dat filmers eerder subsidie kregen op een script naar aanleiding van een Erkend Literair Werk, dan op een zelfbedacht script waarvan de kunstwaarde onduidelijk was.

Ik had al bijna ja gezegd toen ik me herinnerde dat de uitgever ook iets over de filmrechten te zeggen had. Jazeker, beaamde Thomas Rap monter, trouwens ik heb in jouw afwezigheid al een optie gegeven aan Guus Luijters die boeken leest voor Matthijs van Heyningen.
Twéé aanvragen voor de filmrechten, dat kon bijna geen toeval zijn. Dat was het ook niet. Later leerde ik dat het filmwereldje klein is en gonst van de geruchten. Een vaag bericht dat een producent belangstelling heeft voor een bepaald boek levert onmiddellijk een cumulatie van belangstelling op, want haast nog leuker dan het zelf maken van een film is het voorkomen dat een ander die film kan maken. Het nemen van opties is een makkelijke en betrekkelijk goedkope manier om concurrenten dwars te zitten en wie weet heb je dan een boekje in handen waar echt een film van te maken valt.
Diverse bronnen meldden dat er nog heel wat meer belangstelling voor Zonder Dollen op komst was, zelfs de grote Rob Houwer kende de titel (producenten lezen niet) en had ergens gevraagd waar dat verhaal over ging.

Omdat Rap nu eenmaal zijn en mijn woord gegeven had, zaten we op een middag in Americain met het filmwezen te onderhandelen, Veiligheidshalve achter een glas Spa. Matthijs van Heyningen had het vaker gedaan, dat kon je zien. Hij had een dik en gezellig hoofd aan en gebruikte zijn mollige lijf om een levensechte bonhomie uit te stralen. Je moest in de filmwereld wel optimist zijn om te overleven, maakte hij ons duidelijk, want het was eigenlijk armoe troef en zonder idealisme hield je het als producent niet lang vol. Het was zijn lust en zijn leven om ondanks alle risico's en financiële beperkingen er toch voor te zorgen dat filmers, acteurs, script-makers zorgeloos konden werken aan een nieuw meesterwerk van de Nederlandse film-industrie. Hun dankbare gezichten waren zijn grootste voldoening.
Toen Thomas Rap wat lacherig-beschaamd het bedrag noemde dat hij via snelle consultatie van collega-uitgevers als haalbare verkoopprijs van de filmrechten had gekregen, reageerde Matthijs alsof hem een dolk in het hart gedrukt werd. Realiseerden we ons wel dat we hiermee het hele project in gevaar brachten?   Het ging toch uiteindelijk om het maken van een goede film en niet om geldelijk gewin? Beschaamd deden we er wat af en kwamen uit op ƒ 11.000.- áls de film ooit gemaakt zou worden.

Enkele dagen later ontving ik thuis het contract en onderging de vervreemding van de juridische vastlegging van een mooie samenwerking: Zonder Dollen, hierna te noemen 'het werk'; Hans Vervoort, hierna te noemen 'de auteur';  Matthijs van Heyningen, hierna te noemen 'de producent'.
Het kwam erop neer dat hierna te noemen de auteur geen mallemoer te zeggen zou hebben over de film maar zich beschikbaar diende te houden voor het geven van achtergrondinformatie.

Na kort zelfonderzoek merkte ik dat het eigenlijk mijn hartenwens was om zo min mogelijk te maken te hebben met het méér dan levensgroot acteren van Nederlandse acteurs. Haastig zond ik het contract getekend terug, en wachtte af welke regisseur mij zou oproepen voor de verplichte achtergrondinformatie. Het werd Guido Pieters, in mijn herinnering een Hugo Claus-achtig type, maar minder spraakzaam.
Ik had een tweetal scripts ontvangen waarin vergeefs pogingen werden gedaan film te slaan
uit mijn proza. Maar al die binnengedachten en de vele terugblikken van de ik-fiquur
waren inderdaad moeilijk te nemen barrières. Mijn melancholieke ik-persoon was een cholerische Mike Hammer geworden en de film zou Een vrouw als Eva gaan heten, naar mijn hoofdpersoon Eefje. De locatie Boedapest was om kostentechnische redenen veranderd in Maastricht.


Op een middag zat ik aan de ronde tafel van café De Lusthof in Amsterdam om aan Guus Luijters en Guido Pieters achtergrondinformatie te geven en al snel werd duidelijk dat we met een dood project bezig waren. Guus en Guido veerden pas op toen het gesprek kwam op het invullen van de hoofdrol. Was in eerste instantie fier de naam Kees van Kooten in het script vermeld als hoofdrolspeler, nu bleek toch eerder gedacht te moeten worden aan Ton van Duinhoven. Deze acteur, nooit als filmspeler doorgebroken, had zoveel interesse voor de rol dat hij ook bereid was om er wat Jamin-sterspotjes-honorarium in te steken, werd mij verteld. Daar had de producent wel oren naar. Met gelatenheid vertelden Luijters en Pieters over de bijeenkomsten die zij met de gevierde acteur hadden gehad, die telkens opsprong om even een typetje neer te zetten. Of zij die typetjes niet zagen zitten of dat er een algehele vrees was dat de regisseur het zou verliezen van de gedreven top-acteur, werd me niet duidelijk. Het gesprek eindigde in een alcoholische waas van neerslachtigheid en werd nauwelijks gered door de toevallige aanwezigheid van een Hongaars toeristenechtpaar dat het omslag van Zonder Dollen herkende als Hongaars tafereel en graag wilde weten waar we het over hadden. Over een in Maastricht spelende film dus. Enige tijd later ontving ik een briefje van Matthijs van Heyningen met het bericht “Het komt erop neer dat we het met Guido Pieters niet rond krijgen. Guido gaat nu Op hoop van Zegen regisseren”.

De jaren gleden voorbij maar geregeld hoorde ik of las in de krant dat de film over Zonder Dollen nu toch eindelijk gemaakt zou worden. De optie van Matthijs van Heyningen was allang. verlopen, maar tijdens een kort samenzijn in café De Engelbewaarder acteerde hij zó overtuigend de onverwoestbare idealist dat we een gentlemen’s agreement maakten: ik zou hem waarschuwen als er ooit andere geïnteresseerden waren en hij had dan voorrang. In de krant las ik dat Otto Jongerius bezig was met Zonder Dollen, ook Ate de Jong rook aan het project. Een doodenkele keer werd ik opgebeld door filmdistributeurs met de vraag hoe het nu precies zat met de filmrechten.
Het eerste echte nieuws kwam in 1981 toen Ron ('Badmuts') Kaal, hoofdredacteur van Filmfan, een script schreef dat door Matthijs van Heyningen in de pers roekeloos beschreven werd als het beste script dat hij ooit las (producenten lezen niet).

Het script van Ron Kaal was het derde dat ik onder ogen kreeg, maar hij vertelde me dat er in de loop van de jaren een dozijn geschreven was en bevestigde het gerucht dat er zelfs één variant was waarin mijn wraaklustige marktonderzoeker in Boedapest getransformeerd was tot een politieagent met een herdershond in Maastricht. In de filmwereld scheen de verfilming van Zonder Dollen langzamerhand een cause célèbre te zijn en ik was dan ook niet verbaasd toen ik in de herfst van '82 weer eens een telefoontje van Matthijs van Heyningen kreeg. Ditmaal was het menens. De jonge briljante regisseur George Schouten had een script geschreven waar de subsidiegevers voor gevallen waren en hij herinnerde zich dat hij eigenlijk de filmrechten niet meer had en dat we dus weer eens moesten onderhandelen. Het ging om een low budgetfilm en ik moest er natuurlijk wel rekening mee houden dat het vooral van belang was dat een beginnende regisseur de kans zou krijgen een avondvullende speelfilm te maken. Door mezelf voortdurend voor te houden dat de producent inmiddels opereerde vanuit Kasteel Bolenstein slaagde ik erin een contract af te sluiten voor het bedrag van 7 jaar eerder, plus inflatie.

En daarna volgde de verrassing van het contact met een filmer die écht zin had in het project en graag wat weerwerk wilde van anderen. Ik was van plan me in het geheel niet met de film te bemoeien, maar George Schouten kreeg me zo gek dat ik vele avonden besteedde aan het herschrijven van stukken script. Van meet af aan was duidelijk dat hij mijn wijzigingssuggesties naast zich neer kon leggen en dat gebeurde dan ook. Vermoedelijk terecht. De film kreeg natuurlijk een andere titel dan het boek, want Zonder Dollen - dat kon overál op slaan.

Het affiche dat al 37 jaar in mijn werkkamer hangt vermeldt dan ook: ‘Een Zaak van Leven of Dood. Een film van George Schouten naar de roman van Hans Vervoort. Met Peter Faber, Carla Hardy, Derek de Lint, Gerard Cox, Judy Doorman.’
Om op de kosten van het huren van de filmcrew te besparen zou de film in een strikte planning rug-aan-rug gemaakt moeten worden met een andere film, het debuut van Dick Maas getiteld De Lift.
Op uitnodiging van de regisseur bezocht ik op een middag de opnames. In een zijkamer zaten Peter Faber en Gerard Cox wat uitgeblust op de grond. Filmen was vooral wachten legden ze me uit. Lusteloos pakte Faber het exemplaar van Zonder Dollen aan, dat ik had meegenomen (acteurs lezen niet).
Op 14 april 1983 kwam Een Zaak van Leven of Dood in de bioscopen, op 1 mei zou De Lift volgen.
Een paar weken eerder had ik een proefvertoning bijgewoond. Tijdens het dramatisch hoogtepunt hoorde ik het geïnviteerde publiek besmuikt lachen. Een veeg teken. De film verdween na twee weken dan ook voorgoed van het scherm. De Lift daarentegen werd een succes.
George Schouten maakte nooit meer een speelfilm, hij werd tv-regisseur en documentairemaker. En ik? Ik moet toegeven: als ik de kans krijg laat ik toch graag even weten dat één van mijn boeken verfilmd is.

(Dit artikel is verschenen in de krant Argus, 28 juli 2020)