1header_hansvervoort.jpg - Halte

Welkom op de website van Hans Vervoort

Halte

 
Buiten meldde een discreet bord “kliniek voor alcoholverslaafden". In de hal van het grote grachtenhuis hing een drie eeuwen oude stilte, moeiteloos bewaard door de zakelijke jonge vrouw achter de balie. Ze verwees me zwijgend naar het bankje, waarop ik diende te wachten tot het bezoekuur begon. De voordeuren stonden open. Buiten tastte de zon een boom af. Nog tien minuten.
De jongeman trad met grote maar ongelijke stappen binnen. Hij had een regenjas over zijn arm en hield hem voor zich uit alsof hij er een klacht over ging melden. Alhoewel hij strak in de richting van de balie keek voerden zijn benen hem in een scheve lijn onherroepelijk mijn richting uit. Pas op het laatste moment kon hij zijn koers corrigeren en kwam tot stilstand bij het loket. Maar daar ontbrak hem de kracht om iets te zeggen. Hij hapte een paar maal naar adem en de receptioniste werd zienderogen mens. “Ach Hugo,”zei ze. “is het weer zover? Ik zal juffrouw Franken bellen. Wacht daar maar.".
Hij stuurde zichzelf mijn richting uit en liet zich met zorg zakken op de bank tegenover mij. Een groot en benig lichaam bezat hij, en een verbijsterd hoofd waarvan een klein gedeelte kaalgeschoren was en voorzien van een degelijk pleisterkruis, zoals bij kinderen die van het speelrek gevallen zijn. Hij had fletse blauwe ogen die geen punt konden vasthouden. Hij kreeg me globaal in het oog, keek geruime tijd naar me en zei met hoge hese stem: “Ook stout geweest?”
Ik aarzelde, maar een antwoord was niet nodig. “Ik ook,” zei hij, “ik ben stout geweest.” Hij bewoog even gekweld het bovenlichaam en liet een korte boer los, een kleine noodkreet van een overwerkte maag. „Sorry", zei hij, “moet jij eens raden wat eigenlijk mijn lievelingsdrank is”. Zo te ruiken was hij niet eenkennig. “Moet jij eens raden, je zult het niet geloven".
Ik tobde te lang. “Karnemelk!" riep hij triomfantelijk, “Daar sta je van te kijken niet, wel?" Ik knikte met overtuiging. “Karnemelk", herhaalde hij en droomde weg, “met wat suiker of keukenstroop. Liever nog honing. Ik heb het hier leren drinken en iets lekkerders is er niet. Het lest de dorst en het is nog gezond ook. Wekenlang kan ik ermee toe. Ik heb een goeie baan, mooi huis, mijn vrouw is weggelopen maar dat krijg je, daar moet ik me overheen zetten, dat is gebeurd, daar helpt nu eenmaal niets meer aan. Maar dan ineens gaat het weer mis, begrijp je?"
Ik knikte maar weer. “Nu zo'n twee weken geleden. Mijn zusje trouwt en ik red het een heel eind. Kopje koffie, sjuutje, tonicje, in zo'n gelegenheid schenken ze geen karnemelk. En dan moet er ineens getoast worden en dan drukt een oom een glaasje wijn in mijn hand. Witte wijn, niet eens lekker. Ik ruik er even aan en ik denk, nou ja, één glaasje witte wijn. Ik neem een slok en het is net of iemand een knoppie indrukt. Dat is nu twee weken geleden en al die tijd heb ik gezopen. Tijd kwijt, geld kwijt, baan kwijt. En ik vind het niet eens lekker. Karnemelk, dat is mijn lievelingsdrank. En als dan alles op is en ik krijg geen krediet meer, dan kom ik hier", zei hij en haalde een portefeuille voor de dag.
Hij bladerde mompelend door de paperassen. “Brief, rekening, paspoort, rekening, garantiebewijs, verrek." Hij klapte de portefeuille dicht, net toen ik het tientje zag schemeren, stond pijlsnel op en beende de deur uit, een man met een missie. “Hugo", riep de juffrouw hem achterna. “Hij had nog een tientje", zei ik lam. Ze knikte. “Zo gaat dat. Maar we verliezen nooit de hoop." Ze keek naar de klok boven haar hoofd. “Het bezoekuur is begonnen."
Ik ging de trap op. Boven stond mijn vriend al te wachten, vermagerd en los in de broek, maar tevreden. “Ik hoorde dat je zou komen,”zei hij, “ben je al eens eerder geweest? Ik heb wat last met mijn geheugen, zie je.” Voor de zoveelste keer liet hij mij het biljart zien.

(Inzending voor de 'Schrijf een Kronkel'-wedstrijd van Het Parool, september 1976)