1header_hansvervoort.jpg - Manon van den Brekel - Massa-executies op Sulawesi (2017)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Manon van den Brekel - Massa-executies op Sulawesi (2017)


Een vuile oorlog


De jonge journaliste Manon van den Brekel interviewde op Sulawesi ruim 90 nabestaanden van door Nederlandse militairen in 1947 gedode Indonesische mannen. Haar verslag daarvan verscheen zojuist onder de titel Massa-executies op Sulawesi.
Ik woonde in 1947 op Celebes, als zoon van een KNIL-militair. En heb dus aan den lijve kunnen ondervinden hoe verschillend de realiteiten kunnen zijn van mensen die op hetzelfde eiland wonen.

Manon van den Brekels relaas is een treurig makende reeks verhalen over de wijze waarop een kleine groep Nederlandse militairen op Celebes probeerden de ontkiemende nationalistische opstand te onderdrukken. Ze maakten daarbij gebruik van dorps- of streekgenoten die nog op de hand van de Nederlanders waren. De door hen aangewezen 'opstandelingen' werden standrechtelijk doodgeschoten. En om de bevolking schrik aan te jagen gebeurde dat in het openbaar, waarbij de dorpelingen en families moesten toekijken.
Hé, kennen we dit verhaal niet al? Ging dat niet over kapitein Westerling? De man die in zijn memoires (1952) al grif toegaf dat hij standrechtelijke executies had uitgevoerd?
Nee, het gaat hier om 3 andere militairen die - op bevel van hogerhand - dezelfde tactiek toepasten als Westerling, maar in een ander deel van Celebes. Majoor Jan Stufkens, kapitein Berthold Rijborz en onderluitenant Jan Vermeulen. Tezamen zouden zij ongeveer 1550 onbewapende burgers hebben vermoord. Het was al eens onderwerp van een aflevering van Andere Tijden (januari 2007).

En hoe anders was de werkelijkheid van die onderdrukte desa-bewoners als ik ze vergelijk met mijn situatie van destijds. Want ik was net aan onderdrukking ontkomen.
Het was januari 1946, mijn vader was levend teruggekomen uit dwangarbeid in de mijnen van Japan en mijn moeder en ik hadden de Japanse internering overleefd. En waren daarna nog 5 maanden door diezelfde Japanners beschermd tegen fanatieke jonge Indonesiërs (pemuda's) die alle blanken wilden doden en ons kamp bestormden. Pas in januari 1946 werden we echt bevrijd. Mijn vader was militair administrateur geworden van de troepen in Makassar en daar gingen we dus naar toe.  Zes jaar was ik. Ik schreef er over in Kind van de Oost (2005) :

Het was net avond geworden en al vrij donker. We stonden op de kade in de menigte, naast onze koffertjes, toen mijn vader ons vond. Hij tilde me op en drukte mijn moeder tegen zich aan en zo stonden we een tijdje. Hij was stevig en hij rook prettig naar tabak. We stapten in een dogkar, een wagen met paard, en reden weg. Al na een halfuur kwamen we aan waar we zouden wonen, Besiweg nummer 10. Er woonden vier gezinnen, en wij hadden twee kamers. Je kwam binnen en het was een groot huis, met warm licht uit de lampen. Mijn vader had voor eten gezorgd, boterhammen met kaas uit blik. Het was stil buiten en gezellig binnen en al ver na bedtijd. Mijn ouders praatten af en toe met elkaar. Ik hoorde de naam Robbie vallen, mijn in het kamp overleden broer, terwijl ik met aandacht mijn boterhammen at. Nu ik zijn naam weer hoorde, in Makassar onder het lamplicht, dacht ik voor het eerst sinds lange tijd aan hem. Ineens begon mijn vader zacht te huilen. Ze stonden tegen elkaar aan, mijn vader en mijn moeder. Na enig aarzelen klom ik van mijn stoel af en ging erbij staan. De hand van mijn moeder kwam naar beneden en trok me tegen zich aan.

Noordelijk van Makassar lag Paré-paré, het gebied waar de 1550 slachtoffers van de drie militairen vielen. Maar in de hoofdstad waar ik woonde was het rustig, al werd er 's nachts wel aan de deur gemorreld door dieven en al ging er soms een granaat af. Zo kunnen in oorlogsgebieden een paar kilometer verschil veel uitmaken.
In haar inleiding schrijft Manon van den Brekel dat zij bij haar tekst uitgaat van het perspectief van de Indonesiërs en dus spreekt van een oorlog, van de Nederlandse bezetter en van vrijheidsstrijders in plaats van opstandelingen.
Daar is natuurlijk geen enkel bezwaar tegen in te brengen.
Wel vind ik het jammer dat zij - vanuit die optiek - niet wat dieper is ingegaan op het feit dat er vanuit Indonesische zijde natuurlijk ook veel geweld is gebruikt. Niet alleen tegen gevangen genomen Nederlandse militairen die dat zelden overleefden. Maar ook tegen de eigen bevolking, als die verdacht werd van heulen met de bezetter.
Een citaat uit het Wikipedia-lemma over Westerling:  

"Volgens de Indonesische ex-kolonel en militair historicus Prof. Mr. Natzir Said kan Westerling niet zonder meer als een oorlogsmisdadiger worden bestempeld. 'Iedere militair weet: onder een Staat van Oorlog worden mensen ter plaatse doodgeschoten. Dat is normaal. Standrechtelijke executies werden niet alleen door Westerling uitgevoerd, maar ook aan onze zijde. Heel wat spionnen van de Nederlanders zijn door ons doodgeschoten na een onderzoek ter plaatse. We omsingelden dan zo'n desa en als die mensen zeiden: 'Hij is een mata-mate, spion van het KNIL....naar de boom!'"

Een schone oorlog bestaat niet, is de bittere werkelijkheid die Natzir Said aangeeft. Desondanks blijft het natuurlijk van belang in elk geval te probéren de schuldigen te bestraffen. En de slachtoffers of hun nabestaanden excuses aan te bieden en een financiële compensatie.
Daarin is Nederland wel wat verder dan Indonesië, waar de Bersiap-moorden (door jonge nationalisten gepleegd in de periode oktober 1945 - maart 1946) totaal niet erkend worden.
Behalve het optekenen van de verhalen van de nabestaanden gaat Manon van den Brekel dus terecht in op de vraag wie deze militairen de noodrechtsbevoegdheid heeft gegeven die de executies mogelijk maakten en waarom zijzelf en hun bazen nooit zijn vervolgd. De door gouverneur Van Mook ingestelde commissie Enthoven adviseerde in 1948 een strafrechtelijk onderzoek, maar daar kwam na de soevereiniteitsoverdracht (eind 1949) weinig meer van terecht. Ook in het rapport van de juristen van Rij en Stam (1954) wordt gevraagd om vervolg van de betrokken militairen en hun bazen. Maar uiteindelijk besluit de ministerraad in december 1954 niet tot vervolging over te gaan. Vier ministers, waaronder Mansholt stemmen tegen. Dat regeringsbesluit geldt nog steeds.
Maar laten we hopen dat het boek van Manon van Berkel nu, 70 jaar later, alsnog zal leiden tot enig soelaas voor de nabestaanden.

(Deze recensie verscheen eerder in het blad Argus, 5 september 2017)