1header_hansvervoort.jpg - Daan Fousert – Het geluk te overleven (2020)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Daan Fousert – Het geluk te overleven (2020)

 

Alle malen zal ik wenen


Op 15 augustus 2020 is het 75 jaar geleden dat Japan capituleerde.
Mijn vader, KNIL-militair, werkte als krijgsgevangene aan de Birma-spoorweg. Daar vertelde hij maar één keer iets over. Het verhaal van een Ambonese soldaat die – denkend dat hij kon overleven in de jungle – het werkkamp ontvlucht was maar door de Birmese bevolking werd verraden en teruggebracht. Hij werd aan een paal gebonden en terwijl de aangetreden krijgsgevangenen verplicht  toekeken stak een Japans executiegroepje hem met bajonetten dood. Hij riep nog 'Leve de Koningin!'. Mijn vader leek dat wat overdreven te vinden.
Ik heb hem nooit meer gevraagd iets te vertellen, en hij deed dat uit zichzelf ook niet.
De oorlog was voorbij, immers?
Dat idee had ik zelf ook toen ik in 1953 als 14-jarige met hem en mijn moeder vanuit Indonesië naar Nederland moest, het kind van de koloniale rekening.
Ik was de oorlog al lang vergeten, er was in Indonesië al zoveel gebeurd ná 15 augustus 1945. Pas toen ik zag en hoorde hoe men – na 8 jaar nota bene! – in Nederland nog steeds bezig was die oorlog te verwerken en de hongerwinter geregeld onder mijn aandacht werd gebracht, besefte ik ineens: 'Verrek, ik heb óók een oorlog meegemaakt! In een kamp, met mijn moeder. En een broer die het niet haalde.'
Het wegduwen van die herinneringen is daarna nooit meer helemaal gelukt tot ik ze een paar jaar geleden optekende.
Ik was de zoveelste die behoefte voelde de oorlog van zich af te schrijven. Rudy Kousbroek en Jeroen Brouwers deden het al in de jaren tachtig. Twee uitersten. Kousbroek liet weten dat de jaren die hij meemaakte in de Japanse interneringskampen geen onverdeeld genoegen waren, maar dat hij zijn tijd op het internaat in Brastagi (Sumatra) toch veel erger vond. En Jeroen Brouwers schiep een horror story uit zijn herinneringen als 3 tot 5-jarige. Waarna ze met elkaar in de slag gingen over de vraag hoe erg het allemaal nu werkelijk was of niet was.
Beiden overdreven ze in hun verhalen. Kousbroek kan niet in ernst het internaat geprefereerd hebben boven zijn verblijf in kamp Si Rengorengo waar hij zijn aan dysenterie lijdende vader soms meermalen per dag op zijn rug naar de latrine moest sjouwen. En voor Brouwers was overdrijving altijd hèt stijlmiddel, kennelijk zelfs in zijn kleuterherinneringen.
Er is sindsdien een kleine maar gestage stroom langs gekomen van boeken, geschreven door oud-kampbewoners. Met Fred Lanzing's Voor Fredje is het kamp een paradijs (2007) als aangename, want nuchter geschreven uitzondering op de opsommingen van leed, vernedering en geweld die bij anderen uit de pen vloeiden. En passant corrigeert hij nog Brouwers San Quentin-schets van het kamp Tjideng. Ook Rob Nieuwenhuys' Een beetje oorlog was een verademing.

Nare tijden toch wel, besef ik nu ik er weer eens aan denk. Ook al omdat er op 15 augustus geen vrede kwam, maar nieuw geweld. Ditmaal van Pemoeda's – losgeslagen jonge nationalisten – die  groepsgewijs stad en land afstroopten en Indische gezinnen vermoordden die buiten de kampen hadden mogen blijven. Geweld dat  mede leidde tot de politionele acties. Voor velen is de oorlog en deze zgn Bersiap-tijd ondanks pogingen het te vergeten dan ook een traumatische periode geweest. Vorig jaar liet Ellen Deckwitz tijdens haar speech bij het Indisch Monument in den Haag weten dat zij een 3e-generatie-slachtoffer is. Van de naweeën van die tijd zijn we dus – als het aan haar ligt – nog lang niet af.
 
Onlangs verscheen Het geluk te overleven (Uitgeverij Elikser). Daan Fousert vertelt daarin het verhaal van de in Djokjakarta werkende streng Christelijke en oer-Hollandse onderwijzer Jaan Willem Mobach (1894 – 1973), zijn vrouw Janna (1896 – 1987) en hun 6 kinderen tijdens de oorlog in Nederlands-Indië. Hij doet dat op basis van het verslag dat Jaan schreef over zijn ervaringen en het dagboek van zoon Jan. Het is een goed leesbaar en redelijk ondramatisch  verslag. Het begint met de vrij geruisloze bezetting van Indië in maart 1942 door het Japanse leger en de vreemde periode daarna toen 'inlanders' de huizen van blanken begonnen te 'rampokken' (leegroven) en de onontkoombare conclusie van de Japanners dat ze 'voor hun eigen veiligheid' het beste in interneringskampen ondergebracht konden worden.
De stijf-gelovige bijna-vijftiger Jaan moet zich als eerste melden, het is intussen juni 1942 geworden en hij belandt in Fort Vredenburg te Djokjakarta en later Tjimahi kamp 4. Na een korte aanval van twijfel aan Gods voorzienigheid vermant hij zichzelf en slaat zich manmoedig door de jaren van verveling, honger en ziekte heen.
Moeder Janna wordt met haar de kinderen 4 maanden later geïnterneerd. Ze wilde toen Jaan dat in 1930 besloot eigenlijk niet mee naar Indië en is alleen vanwege haar huwelijksbelofte met hem meegegaan. En moet dat nu berouwen. Haar vertrouwen in God is op een dieptepunt beland.  Ze komen terecht in kamp Banjoebiroe 11, een voormalige kazerne. Daar zitten op dat moment zo'n 600 vrouwen en kinderen. Dat is al aan de krappe kant, maar als dat aantal in de loop van de tijd stijgt tot 2300 is de situatie feitelijk onhoudbaar. Volgens Japanse berekeningen was 30 tot 50cm voor een slaapplaats genoeg.
En dan volgt, zoals in alle verhalen over de kamptijd ook in dit boek de litanie van slaan, schoppen en diverse bestraffingen door de Japanse bewakers en hun eveneens wrede heiho's (Indonesische hulpsoldaten) die met hun houten geweren goed  konden meppen. En natuurlijk de hitte, de honger, de ziekten, de eindeloos durende appels in de brandende hitte. De door hongerslapte veroorzaakte lethargie en verveling. En de vernedering van het voor de Japanse bewakers te moeten buigen. Maar bovenal het niet weten hoe lang deze ellende  zou duren en voor de vrouwen in het kamp de onzekerheid over het lot van hun mannen. Maar de Mobach's redden het uiteindelijk, alle zes kinderen en beide ouders hebben 'Het Geluk te overleven'. En varen dan snel terug naar het veilige vaderland, de Heer dankend.
Dit boek levert geen nieuwe beelden of inzichten op.
Maar voor wie anno 2020 wil weten hoe een oer-Hollands gezin deze barre oorlog beleefde is het zeker informatief.

(Deze recensie is verschenen in de opiniekrant Argus, 4 augustus 2020)