1header_hansvervoort.jpg - Hart, Maarten 't - De nachtstemmer (2020)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Hart, Maarten 't - De nachtstemmer (2020)

 

Een roman zoals enkel Maarten 't Hart die schrijven kan

 

 

Het kan als aanmatigend worden beschouwd om Maarten ’t Hart een ras-ouwehoer te noemen, maar het is hier wel degelijk als compliment bedoeld. In De nachtstemmer doet ’t Hart deze naam eer aan. Zijn verhaal mag niet geïnterrumpeerd worden, moet doorgelezen worden tot het volgende hoofdstuk, pas dan mag er even gepauzeerd worden. En je weet: vroeg of laat, soms na vele omzwervingen keert de verteller terug naar het verhaal waar het uiteindelijk om gaat. Die manier van vertellen, met vele (vermakelijke, leerzame, stichtende) terzijdes maar tegelijk ook het in detail volgen van  elke stap van de hoofdpersoon waarbij onderweg elke vogel, vis of kruid op zijn pad vermeld moet worden, is zijn handelsmerk. Dat is even wennen, maar al snel voert
’t Hart de lezer mee in zijn bijzondere wereld.

 

De kerkorgelstemmer

In De nachtstemmer gaat het om Gabriel (roepnaam Gabe) Pottjewijd die kerkorgels stemt en wel – om precies te zijn – Schnitger en Garrelsorgels. Hij is vijftig jaar, was eens getrouwd met een Duits meisje dat omkwam bij een treinongeluk en leeft sindsdien voor zijn beroep. Meestal werkt hij in Duitsland maar in dit verhaal is hij ingehuurd om een orgel te stemmen in een klein Zuid-Hollands havenplaatsje waarin Maassluis valt te herkennen, de plaats waar’t Hart opgroeide. Na een lange treinreis vanuit zijn woonplaats Heiligerlee (Groningen) komt Pottjewijd er aan en ziet dat iedereen die uit de trein stapt zich hollenderwijs uit de voeten maakt. Het blijkt één van de vele eigenaardigheden van deze plek en zijn inwoners.

Waar hij in Duitsland gewend is voorkomend behandeld te worden, heeft men in het Calvinistisch georiënteerde plaatsje een rechttoe-rechtaan aanpak die grenst aan het onbeschofte. Hotels kent men niet, hij komt na een zoektocht door straten met vreemde namen als Het Wijde Slop – ‘Zoiets noemde men toch deftig een contradictio in terminis, per definitie was een slop nauw, dus een wijd slop, dat kon helemaal niet, en het was een zijstraat van normale breedte. Dus wat nou, Wijd Slop?’ – terecht in het Zeemanshuis. Een café met enkele huurkamers en een stuurse waard die Boetekees heet en een grote bril zonder glazen draagt. Daar maakt hij meteen kennis met leden van de mannenvereniging Schrift en Belijdenis. Zij vergaderen over het waarheidsgehalte van het verhaal in Numeri 21 over de ezelin die, nadat zij driemaal door Bileam geslagen was, had gezegd: ‘Wat heb ik u gedaan dat gij mij driemaal geslagen hebt?’

 

Kenner van de Schrift

Maarten ‘t Hart zou Maarten ’t Hart niet zijn als hij zijn kerkorgelstemmer niet had voorzien van een zeer degelijke kennis van de Schrift. En in de kortste keren legt Pottjewijd dan ook aan de belijders uit waarom dit verhaal onzin is. Een dier dat niet alleen kan tellen maar ook praten, dat is toch niet geloofwaardig?
‘Ik keek naar al die ernstige mannenbroeders, ik dacht: hoe is het toch mogelijk dat al deze kerels die zotte, onwaarschijnlijke bijbelsprookjes zo moeiteloos accepteren als waargebeurd, hoe kan dat nou, pratende slangen, muren van water, drijvende bijlen, sprekende ezels, klokken die opeens achteruitlopen, Jona drie dagen in de buik van een vis, raven die je ontbijt aandragen, ja, het hele heelal plotseling stilgezet alsof het maar niks is, wonderbare spijziging, wandelen op water, opstanding uit de doden, mensenlief, zo’n hele Bijbel zotternij en apekool, en toch wordt het klakkeloos geloofd.’
De aanwezigheid van deze ongelovige bijbelkenner deert de mannenbroeders niet, want voor zo’n discussie zijn ze bijeen en hij weet kennelijk waar hij het over heeft.
’t Hart trakteert de lezer ruimhartig op psalmen en bijbelteksten en ook is het hoofd van Gabe Pottjewijd gevuld met talloze muzikale herinneringen, van Bach tot Vivaldi, die hij royaal in het verhaal rondstrooit.

 

De Braziliaanse weduwe

Bij het stemmen krijgt Pottjewijd hulp van Lanna, de dochter van de bloedmooie Braziliaanse weduwe van een scheepskapitein. Het meisje wordt beschouwd als achterlijk, maar blijkt van onschatbare waarde voor de orgelstemmer. Toch gaat er al snel iets ernstig mis: ‘Want toen ik op woensdag echt aanstalten wilde maken om de stemming van het hoofdwerk af te ronden, en het meisje had gevraagd eerst eens even achter elkaar alle toetsen van het middenklavier in te drukken om een indruk te krijgen van de klankverhoudingen en de staat van die Dulciaan 16 voet, was er, terwijl ze nog maar drie toetsen had ingedrukt, en nadat de klok van de kerk plechtig negen slagen had laten horen, een verbijsterend lawaai losgebarsten – gerinkel van ankerkettingen, het gierend geluid van pneumatische boren, en nog allerhande andere daverdreunen – tot aan klinkhamers toe die zo te horen neerkwamen op ijzeren scheepsrompen.’

Het orgelstemmen blijkt overdag onmogelijk te zijn door het lawaai van de nabijgelegen scheepswerf. Pottjewijd moet uitwijken naar de vroege ochtend, de avond en het weekend om aan het orgel te werken. De Braziliaanse 45-jarige weduwe neemt hem onder haar hoede. Over haar gaat het verhaal dat zij ‘(…) op een stralende zomerdag poedelnaakt midden in de Vliet, voorbij de Weverskade, door agent Kippenek werd aangetroffen en op de bon werd geslingerd. Met een speer in haar hand.’
Niet dat de dominee  die Gabe dit verhaal vertelt het echt gelooft. Maar toch. De weduwe heet Gracinha en omdat zij ziet dat Gabe haar dochter serieus neemt en niet als achterlijk beschouwt, mag hij elke dag bij haar eten in plaats van een VGA-tje (vlees, groente, aardappels) te nuttigen in het Zeemanshuis.
In ruil daarvoor leert hij haar beter Nederlands te spreken en stort zich daar met overgave op. De weduwe heeft moeite met het woordje ‘er’ en zegt zinnetjes als ‘heb nu wel vrede mee.’ 

 

Een zeer ’t Hartiaans slot

Waar de lezer van De nachtstemmer wel genoeg van kan krijgen, is het onophoudelijke corrigeren van de weduwe van haar Nederlands door Gabe in de tweede helft van de roman. Maar die ergernis wordt ruimschoots gecompenseerd door de steeds terugkerende herinneringen van Gabe aan Drieke, een reusachtige witte geit die in zijn kinderjaren verliefd op hem was en die telkens wegliep van de boerderij waar de geit woonde om bij hem te zijn. Toen Gabe als kind eens onaangekondigd de geit opzocht, zag hij hoe boer Ai Stront de geit bereed op een manier die Wim Kan ooit beschreef als ‘dat ene hondje heeft zand in z’n oogjes gekregen en dat andere duwt hem nou naar huis.’
Deze herinnering is een van de vele zijsporen in de roman die breeduit worden uitgeschreven. Maar uiteindelijk draait het verhaal om de relatie tussen Gabe Pottjewijd en Gracinha die in het kleine plaatsje niet onopgemerkt blijft en de woede oproept bij een anonieme bewonderaar van de weduwe. Gabe ontvangt een dreigbrief en wordt achtervolgd en zelfs aangevallen. Hij maakt zich ernstig ongerust en wie zou dat niet zijn in zijn geval? De afloop van dit alles kan hier niet verraden worden. Maar het is een zeer ’t Hartiaans slot van dit fraaie en met kennelijk plezier geschreven ouwehoerverhaal.

 

(Deze recensie verscheen op de site van Literair Nederland, 24 februari 2020)