1header_hansvervoort.jpg - Adri Altink - De muzen op het schavot (2021)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Adri Altink - De muzen op het schavot (2021)

 

Olympische kunst verliest van de sport


Wie weet nog dat schilder Isaac Israëls ooit een gouden medaille won op de Olympische Spelen? En dat dat mede te danken was aan gehaktballetjes?
Vrijwel geen mens. Dat naast sport ook de kunsten een tijdlang onderdeel uitmaakten van de Olympische Spelen lijkt vergeten.
En toch was het zo. Met architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, muziek en literatuur waren gouden, zilveren en bronzen plakken te verdienen tijdens zeven Olympiades.
Baron de Coubertin, stichter van de moderne Olympische Spelen vond dat de spelen niet alleen een hommage moesten zijn aan het lichaam maar ook de geest. En dus zou ook kunst onderdeel van de spelen moeten uitmaken.
Hij kreeg zijn zin. Vanaf 1912 tot 1948 deden kunstenaars van vele landen, ook Nederland, mee in vijf takken van kunst. Daarbij gold als eis dat de inzending wel iets met sport te maken moest hebben. In 1949 werd besloten de kunstwedstrijden te schrappen omdat er steeds meer druk kwam op de aloude eis dat Olympische deelnemers amateur moesten zijn. En dat kon van de meeste kunstenaars niet gezegd worden.
Qua publiciteit moesten de kunstwedstrijden het van meet af aan afleggen tegen de sportwedstrijden. Wie er meer van wil weten kan zijn hart ophalen bij het lezen van De muzen op het schavot. Auteur Adri Altink heeft met mierenvlijt uitgezocht wie aan de zeven kunstolympiades meededen en wie de medailles wonnen.
Dat viel nog niet mee:

‘Een overijverige secretaris/penningmeester van het NOC die zijn taak om ruimte te creëren op het kantoor aan de Surinamestraat in den Haag iets te rigoureus opvatte (zijn naam zingt in NOC-kringen bij tijd en wijle nog als een boze herinnering rond) blijkt vrijwel alles wat over de Kunstwedstrijden gaat als afval aan de straat gezet te hebben.’

Maar het is hem toch gelukt en hij schrijft er met smaak over.
En zo is nu vastgelegd hoe belabberd de organisatie was, hoe weinig interesse er van de zijde van kunstenaars was en hoezeer de kunstenaars van het organiserend land door de jury’s bevoordeeld werden bij het toekennen van de medailles.
Op het omslag staat ‘Ruiter in roode rok’, het schilderij van Isaac Israëls dat in 1928 tijdens de Olympische Spelen in Amsterdam een gouden medaille verwierf.
Tracy Metz van de NRC ontdekte dat de ruiter Jacobus Pieter Leeuwenberg was. Israëls logeerde wel eens bij deze paardenliefhebber die bestuurslid was van de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereniging (KNJV). Een kleinzoon vertelde haar dat mevrouw Leeuwenberg dan gehaktballetjes voor de schilder maakte: ‘Mijn grootvader gaf opdracht voor dit portret, maar toen het af was, heeft hij het geweigerd. Hij kon zelf tamelijk goed tekenen en hij vond het paard, Tristan, niet goed lijken. Het doek moest toen vijfduizend gulden kosten (ruim €40.000 nu, HV) en dat vond hij het niet waard. Met die moderne schilderstechnieken had hij niet zo veel op en mijn oma vond het niet passen bij de antieke inrichting.’ Altink sluit de anekdote af met: ‘Na die afwijzing hoefde Israëls de gehaktballetjes van mevrouw misschien ook wel niet meer.’  
Israëls werd met zijn 63 jaar de oudste Nederlander die ooit een Olympische medaille haalde, een record dat wel nooit gebroken zal worden.
De muzen op het schavot is een boeiend verslag van een van meet af aan tot mislukking gedoemd idealistisch project van Baron de Coubertin. En het is bovendien een naslagwerk: aan het eind van elk aan een Olympiade gewijd hoofdstuk vindt de lezer alle winnaars. Een complete lijst van alle Nederlandse deelnemers (met een korte biografie) sluit het verhaal af.
Een knap werkstuk!

Deze recensie verscheen in de krant Argus (sept. 2021)