1header_hansvervoort.jpg - Augusta Lampe – Bloemen voor Nippon (1973)

Welkom op de website van Hans Vervoort

Augusta Lampe – Bloemen voor Nippon (1973)

 

Japanners, brr!


De periode '42-'45 werd door de in Indonesië verblijvende Nederlanders doorgebracht in Japanse interneringskampen (mannen apart van vrouwen en kinderen, en kinderen vanaf 11 jaar vaak ook los van de moeder). Dat is geen leuke periode geweest voor de betrokkenen, zoals wel afgeleid kan worden uit een citaat uit het proefschrift van D. van Velden (De Japanse interneringskampen voor burgers gedurende de tweede wereldoorlog, uitg. J. B. Wolters, 1963):

'De officiële rantsoenen waren na 1943 niet gelijk aan die van de Japanse verzorgende eenheden zoals wordt voorgeschreven door de conventie van Genève ta.v. krijgsgevangenen en de Japanse verordeningen t.a.v. krijgsgevangenen. Zij waren veel lager, met een voedingswaarde van 1400 tot 1600 calorieën. Door een gewichtsmanco van 10 tot 20 pet. en door slechte kwaliteit was de werkelijke voedingswaarde van de rantsoenen vaak niet meer dan 900 tot 1200 calorieën, veel lager dan die welke aan de krijgsgevangenen werden verstrekt. De mogelijkheden om extra voedsel te kopen werden sterk beperkt; het was de inheemse bevolking verboden om giften of geneesmiddelen te sturen. De medische voorzieningen voor de kampen werden nog meer verwaarloosd; het was verboden om ernstige gevallen naar een ziekenhuis te sturen. Nergens hadden de oorlogsomstandigheden, voedselgebrek of transportmoeilijkheden zo een schaarste veroorzaakt dat de in de kampen heersende wantoestanden er ook maar enigszins door konden worden gerechtvaardigd. Na de Japanse capitulatie kon men onmiddellijk voldoende voorraden naar de geïnterneerden sturen (...).

De Japanse militaire autoriteiten hadden ook opdracht gegeven voor een menswaardige behandeling van de geïnterneerden. Zij mochten niet worden geslagen. Desondanks werden lichaamsstraffen in alle kampen toegepast, het was een alledaags gebeuren dat gevangenen werden afgeranseld. De frequentie van deze en, andere vormen van straf zoals het niet meer geven van voedsel, hing van de persoonlijkheid van de kampcommandant af. Gebrek aan contact met de buitenwereld en familieleden maakte dit alles natuurlijk nog wat moeilijker te verdragen, maar het belangrijkste was vermoedelijk dat de Japanners een heel andere kijk op de dingen hadden dan de geïnterneerden: "Van oudsher werd gevangenschap door Japanners intens geminacht. Het Japanse kamppersoneel was er in 1942 niet speciaal voor getraind om gevangenen met opzet slecht te behandelen; maar diegenen wier karaktereigenschappen hen in de kampen tot terreurdaden brachten, werden haast nooit gestraft, ook werden ze niet overgeplaatst. Wederzijdse rassenvooroordelen leidden ook tot kwaad bloed tussen kampbewakers en gevangenen".'


Kortom, veel van de ondergane ellende was niet officieel gesanctioneerd en berustte op misverstanden en persoonlijk initiatief van de kampleiding, maar dat konden de geïnterneerden toen niet weten en in later jaren stonden zij niet meer zo open voor de conclusies van het proefschrift, zoals onlangs bleek bij het bezoek van Hirohito.
Er zijn bij mijn weten na de oorlog maar een paar boekjes met herinneringen aan de Japanse interneringstijd verschenen, in tegenstelling tot de massale hoeveelheid terreurverhalen die de Duitse bezettingstijd opleverde. Ik was dan ook nogal verrast toen ik onlangs een serie boeken ontdekte van ene Jo Manders (Samoerai — Over gloeiende sintels — De lach uit leed geboren) die in stevige Je Maintiendrai-stijl de internerings-tijd beschreven, uitgaande van het principe dat leed alleen leed is als er vele malen leed op staat.

Een klasse beter, maar toch nog behoorlijk slecht is Bloemen voor Nippon, een bundel verhalen van Augusta Lampe (najaarspremie 1973 van de Wereld-bibliotheek). De schrijfster dekt zich tegen verwijten van historici in door te melden: 'De in dit boek vertelde gebeurtenissen berusten op feiten, die soms wat omgebogen zijn, zodat zij in het verhaal passen.'
Dat is natuurlijk best, maar het maakt het hele relaas nogal twijfelachtig. Ik kan me voorstellen dat een rasschrijver een indringender beschrijving van de realiteit kan geven als hij wat mag sjoemelen met de feiten. Augusta Lampe heeft in dit boekje echter niet kunnen bewijzen dat zij over die kwaliteiten beschikt. Alle verhalen zijn qua constructie zo perfect dat er vermoedelijk heel wat feitjes voor omgebogen moesten worden, maar de mensen waarmee zij die verhalen bemant zijn meer dan stereotypen (de dappere en minder dappere geïnterneerde en uiteraard de Japanner als eeuwige schurk van het verhaal). Jammer, maar wie weet doet zij een hoop lotgenoten er een plezier mee.

Deze recensie verscheen in Vrij Nederland (16-03-1974).