1header_hansvervoort.jpg

Welkom op de website van Hans Vervoort

Fragment (Weg uit Indië)


'''Die Jappen zijn hartstikke scheel" zegt mijn vader,' vertelde Ronnie Eekhof, Hans' beste schoolvriend, 'en die kunnen dus absoluut niet rechtuit schieten.' Het kon kloppen, er woonde een Japanse fotograaf in de buurt en Hans had zelf gezien hoe scheef zijn ogen stonden.
'En hun tanks zijn van blik,' vervolgde Ronnie, 'als je ertegenaan duwt krijgen ze meteen een deuk. En hun schepen zinken allang voordat ze hier zijn.'
Maar het liep anders.

Op een dag kwam Hans' vader thuis in heel andere kleding dan hij normaal droeg. Een groen uniform had hij aan en een helm op zijn hoofd. Alleen zijn bril was hetzelfde, een bril met ronde glazen en een zwart randje eromheen. Zijn vader keek altijd een beetje verbaasd, vond Hans, maar dat kon wel door de bril komen. Zijn moeder holde op zijn vader af en zoende hem langer dan ze meestal deed. Met hun hoofden dicht bij elkaar praatten ze een tijdlang zo zacht dat Hans niets kon verstaan. Maar uiteindelijk kwam zijn vader naar hem toe.

'Jongen,' zei hij, 'je vader gaat vechten tegen de Japanners. Niet bang zijn, over een paar dagen ben ik wel terug. En misschien landen ze wel helemaal niet op Java.'
'Mag ik ook zo'n helm?' vroeg Hans.
'Nou, vraag maar een ijzeren pan aan kokki,' zei zijn vader. 'Moet je horen, Hans. Zolang ik weg blijf ben jij de man in huis. Zorg goed voor je moeder en wees niet lastig of vervelend. En luister naar wat ze zegt! Beloof je dat?'
Hans knikte. Hij ging naar kokki Mina en vroeg een wadjan. Dat was een ronde diepe bakpan met twee handvaten. Mina had er verschillende en de kleinste paste op zijn hoofd. Een elastiek om beide handvaten en onder zijn kin, en de wadjan bleef goed op zijn hoofd zitten, als hij gewoon liep. Als hij holde moest hij hem met zijn hand vasthouden. Maar het was toch een helm, geen Japanse kogel kon erdoorheen. Die Japanse kogels spatten zó uit elkaar als ze tegen metaal kwamen, had Ronnie hem verteld.

Wadjang_schets

Hij had de pan de hele dag op zijn hoofd maar haalde hem er van af bij het afscheid nam.. Zijn vader gaf hem een aai door zijn haar. Een zoen wilde Hans allang niet meer, de aai door zijn haar kon nog net. Daarna zette hij de wadjan weer op zijn hoofd en gaf zijn vader plechtig een hand. Moeder liep met vader mee en Hans hoorde haar snikken toen hij zich nog een keer omdraaide en zwaaide.














'Heb je het gehoord, de Japanners zijn geland!' riep Ronnie een paar dagen later. 'Ons leger is verslagen!'
'Zijn ze dood?' vroeg Hans. In alle boeken die hij las over ridders en schildknapen vochten de ridders tot ze dood waren of de ander gedood hadden. Hij durfde er niet aan te denken dat zijn vader misschien...
'Nee, ze hebben zich overgegeven,' zei Ronnie. 'Mijn vader zegt dat het lafaards zijn. Bangeriken. Als hij niet zo ziek was, zou hij die spleetogen wel mores leren. Zegt mijn vader. Maar ja...'
Ronnies vader was overvallen door malaria op de dag dat hij een oproep had gekregen om soldaat te worden. Van malaria kon je behoorlijk ziek worden, wist Hans, want iedereen in Indië kreeg het af en toe. Dat kwam door de muggen die overal rondvlogen en die je staken waar je bij stond. Dan kwam er iets in je bloed en werd je ziek. Hoofdpijn, misselijk, Hans had het al eens gehad.

Daarom vond hij het een beetje raar dat Ronnie's vader een dag later in de tuin rustig zijn krantje aan het lezen was toen Hans zijn vriendje opzocht. Zou Ronnie's vader echt wel ziek zijn? Maar zodra hij Hans zag liet hij de krant uit zijn handen vallen en riep met zwakke stem: 'Ach, Hans, kan je even een glas water voor me halen? Ik probeer het nieuws over de oorlog te lezen, maar het lukt niet met die schele hoofdpijn.' En toen Hans het water voor hem gehaald had: 'Kan je dit bericht voorlezen? Mijn ogen doen zeer.' Hij had zijn pyama aan en keek met toegeknepen ogen naar Hans. Ronnies vader was een kleine magere man met dun haar op zijn hoofd. Het was moeilijk te geloven dat hij ooit bokskampioen was geweest, maar Ronnie zwoer dat het waar was.
Hans pakte de krant op en las de kop van de voorpagina: 'De slag om Java is begonnen. Vijand in vlakte van Krawang. Tegenoffensief van ons leger verwacht.'
'O,' zei Ronnie's vader, 'laat maar. Oud nieuws. De Japanse tanks zijn al onderweg naar hier, naar Soerabaja, hoor ik op de radio. Ga maar naar Ronnie.'

Hans ging naar Ronnie die op het achtererf bezig was een katapult te maken. Je moest daarvoor een kleine tak hebben die in een v-vorm eindigde. Een stevig stuk elastiek aan beide einden en dan kon je er steentjes mee wegschieten.
'Als jij nou wat steentjes gaat zoeken hebben we een wapen tegen die Jappen,' zei hij.
'Waarom stenen. Ik heb glazen knikkers,' zei Hans. Hij was een goede knikkeraar en had veel knikkers.
Ronnie keek op. 'Dat is een goed idee,' zei hij, 'maar vind je het niet zonde van de knikkers?'
'Welnee, als je klaar bent haal ik ze wel op.'

Een paar dagen later zaten ze achter het muurtje van de voortuin en keken hoe de Japanners de stad binnenkwamen.
Ze liepen in twee rijen achterelkaar, het geweer over de schouder, een groen uniform en een groen petje op. Kleine mannetjes waren het, nog kleiner dan de meeste Indonesiërs. En die waren al kleiner dan de Hollanders. Voorop liep een Japanner met een vlaggenstok. De vlag was wit, met een rode bol erin.
De lange rij stopte, misschien moesten ze de weg vragen. In elk geval klonk hard geschreeuw en de Japanse soldaten gingen op hun gemak staan.
Sommigen geeuwden, anderen rekten zich uit. Ze praatten met elkaar, maar het klonk meer als geschreeuw dan als gepraat. Een harde, lelijke taal was het.

Ze zagen een vrouw die enkele huizen verder woonde, naar buiten komen.
Ze liep naar de Japanners toe en vroeg iets.
De soldaat maakte een kleine buiging en wees naar haar: buigen!
De vrouw haalde haar schouders op en draaide zich om. De soldaat bleef in zijn rij staan, maar met snelle stap kwam een hogere militair aanlopen. Hij hield de vrouw tegen en gaf haar met de rug van zijn hand een klap in het gezicht.
Ze gilde het uit en hij riep bars enkele Japanse woorden naar haar.
Pas toen ze een kleine buiging maakte liet hij haar gaan.
'Zie je dat?' vroeg Ronnie, maar Hans gaf geen antwoord. Natuurlijk zag hij het.
Ronnie trok zijn katapult, richtte hem op de Japanner en spande hem.

Weg uit Indië katapultOp het laatste moment gaf Hans een klap tegen Ronnie's hand en de knikker vloog over de Japanner heen in een boom. Je hoorde een zachte tik en even later viel de knikker naar beneden. De Japanner raapte hem op en stak hem in zijn zak. Hij keek rond, maar Hans en Ronnie wachtten niet af tot hij hen zag en doken snel weg achter het muurtje van de voortuin. Met een haastig gebaar stopte Ronnie de katapult onder het zand. Het schreeuwerige geroezemoes van de Japanse soldaten verstomde toen er een bevel klonk. Daarna hoorden ze het geluid van marcherende laarzen en haalden opgelucht adem.
'Wat ben je stom!' riep Hans tegen Ronnie, 'hoe kom je erbij op die man te mikken? Die mensen hebben geweren!'
'Ja, ik dacht niet na,' zei Ronnie. Hij was nog bleek van angst.

(Tekeningen: Peter van Dongen)